Perscommuniqué - Economische projecties voor België – Voorjaar 2017

Artikel voor het Economisch Tijdschrift van juni 2017

In het artikel worden de nieuwe macro-economische vooruitzichten voor België voor de periode 2017‑2019 toegelicht, die door de Bank werden opgesteld in het kader van de projecties van het Eurosysteem.

Het in de tweede helft van 2016 ingezette herstel van de wereldeconomie houdt aan; de zeer zwakke handelsstromen van de afgelopen twee jaren zijn sinds eind 2016 eveneens sterk opgeveerd. In de opkomende landen heeft de groei zich over het algemeen gestabiliseerd: de zachte landing van de Chinese economie duurt voort, terwijl Rusland en Brazilië hun diepe recessie achter zich laten, onder meer dankzij de prijsstijgingen voor grondstoffen. In de geavanceerde economieën zijn de talrijke onzekerheden grotendeels weggeëbd, zonder evenwel volledig te zijn verdwenen, met name wat betreft het Amerikaanse economische beleid. In het eurogebied zijn de bedrijvigheid en de werkgelegenheid verder aangetrokken, in een omgeving die nog altijd geschraagd wordt door het accommoderend monetair beleid en de voorbije structurele hervormingen. Volgens de projecties van het Eurosysteem zou het bbp naar volume er in 2017 met 1,9 % toenemen, maar nadien zou de groei licht vertragen, tot 1,8 % in 2018 en 1,7 % in 2019. De inflatie zou zich dit jaar aanzienlijk herstellen en uitkomen op 1,5 %, hoofdzakelijk onder impuls van de hogere energieprijzen. Er wordt verwacht dat de inflatie nog tot eind 2019 onder de ECB‑doelstelling inzake prijsstabiliteit van 2% zou blijven.

In het eerste kwartaal van 2017 liet de Belgische economie een zeer robuuste groei optekenen van 0,6 % op kwartaalbasis. Daarna zou de groei schommelen rond 0,4 % per kwartaal: hoewel de vertrouwensindicatoren zeer gunstig blijven, wijzen de kwantitatieve indicatoren op een meer gematigd verloop van de bedrijvigheid. Op jaarbasis zou de Belgische groei in 2017 dan ook 1,6 % bedragen; de twee volgende jaren zou de economie in ongeveer hetzelfde tempo groeien (1,6 % in 2018 en 1,5 % in 2019). Ten opzichte van de najaarsprognoses werd de groei licht opwaarts bijgesteld voor 2017. Voor 2018 en 2019 is hij ongewijzigd gebleven.

Bij de vraagcomponenten is het vooral de particuliere consumptie die, op middellange termijn, een steeds belangrijkere bijdrage zal leveren tot de groei. De huishoudens zouden zowel profijt moeten trekken van het herstel van de loongroei als van de maatregelen inzake belastingverlaging die werden goedgekeurd in het kader van de taxshift. Deze factoren zouden een positief effect uitoefenen op hun beschikbaar inkomen en dus op hun consumptieve bestedingen. De bedrijfsinvesteringen, die de afgelopen jaren vrij krachtig waren, zouden vertragen tot een tempo dat meer in overeenstemming is met de onderliggende determinanten, tegen de achtergrond van nog steeds uiterst gunstige financieringsvoorwaarden. De bijdrage van de overheidsuitgaven tot de groei zou daarentegen zeer gering blijven, als gevolg van de besparingsmaatregelen die genomen zijn voor het herstel van de overheidsfinanciën. Het verloop van de overheidsinvesteringen zou sterk beïnvloed worden door de lokale electorale cyclus, dat wil zeggen dat deze investeringen zouden aantrekken vanaf medio 2017 en in 2018, en zouden afnemen in 2019.

In 2016 werd een aanzienlijke werkgelegenheidscreatie opgetekend – bijna 60 000 nieuwe banen – onder meer dankzij de maatregelen ter verlaging van de arbeidskosten en de structurele hervormingen voor de verhoging van het arbeidsaanbod. Hoewel sinds eind 2016 een zekere vertraging is ingetreden, zou de werkgelegenheidsintensiteit van de groei zich blijven normaliseren, naarmate de loonkosten toenemen en eventuele knelpunten ontstaan in sommige segmenten van de arbeidsmarkt. Gedurende de periode 2017-2019 zouden er in gecumuleerde termen toch zowat 115 000 nieuwe arbeidsplaatsen bijkomen, voornamelijk bij de loontrekkenden in de private sector en bij de zelfstandigen. De werkloosheidsgraad zou dalen van 7,9 % van de beroepsbevolking in 2016 tot 7,2 % in 2019.

De inflatie geeft sinds twee jaar een opwaartse tendens te zien, die nauw verbonden is met het verloop van de energieprijzen: in februari van dit jaar bereikte ze een piek van 3,3 % en vervolgens liep ze enigszins terug tot 2,7 % in april. De volgende maanden zou ze verder afnemen, naarmate de jaar-op-jaargroei van de prijzen voor aardolie vertraagt en de effecten van een aantal maatregelen die de elektriciteitsprijs in 2016 hebben opgedreven verdwijnen. De onderliggende inflatie, gezuiverd voor het effect van de volatiele componenten, zou gedurende de projectieperiode slechts licht toenemen, van 1,6 % in 2017 tot 1,9 % in 2019. Enerzijds zouden de loonkosten per eenheid product in de private sector – die tussen 2014 en 2016 waren teruggelopen als gevolg van de loonmatiging – vanaf 2017 geleidelijk stijgen. Anderzijds zouden de winstmarges van de ondernemingen minder sterk toenemen dan in het verleden, onder meer als gevolg van de maatregelen voor de beperking van de prijsstijging voor sommige diensten (in het bijzonder horeca en telecom). Op jaarbasis zou de inflatie derhalve 2,2 % bedragen in 2017, 1,7 % in 2018 en 1,8 % in 2019. Het inflatieverschil met het eurogebied zou kleiner worden, maar niet helemaal verdwijnen.

Het overheidstekort, dat geraamd wordt op 2,6 % bbp in 2016, zou teruglopen tot 2,0 % in 2017, onder meer dankzij de aangekondigde bezuinigingsmaatregelen, maar nadien amper nog verbeteren. Het begrotingssaldo zou dus nog ver verwijderd blijven van de doelstelling van een structureel evenwicht. Er dient aan herinnerd te worden dat, overeenkomstig de regels van het Eurosysteem voor dergelijke projectieoefeningen, enkel rekening wordt gehouden met de maatregelen die de overheid op de afsluitingsdatum van de ramingen reeds voldoende heeft gepreciseerd en formeel goedgekeurd, of die ze zeer waarschijnlijk zal goedkeuren. Bovendien kunnen de ramingen van de begrotingsimpact van bepaalde maatregelen, zoals deze inzake fraudebestrijding, afwijken van de in de begroting opgenomen bedragen. De overheidsschuld zou teruglopen van 106 % in 2016 tot 104 % van het bbp tegen 2019.

Projecties voor de Belgische economie: synthese van de belangrijkste resultaten

(veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar, tenzij anders vermeld)

 

2016

2017r

2018r

2019r

         

GROEI (voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens)

       

Bbp naar volume

1,2

1,6

1,6

1,5

Bijdragen tot de groei:

       

- Binnenlandse bestedingen, ongerekend voorraadwijziging

1,0

1,3

1,8

1,7

- Netto-uitvoer van goederen en diensten

0,1

-0,1

-0,1

-0,2

- Voorraadwijziging

0,1

0,4

0,0

0,0

         

PRIJZEN EN KOSTEN

       

Geharmoniseerde consumptieprijsindex

1,8

2,2

1,7

1,8

Gezondheidsindex

2,1

1,9

1,5

1,7

Bbp-deflator

1,6

1,7

1,6

1,7

Ruilvoet

0,9

-0,7

-0,1

0,0

Loonkosten per eenheid product in de private sector1

-0,3

1,2

1,5

1,7

Uurloonkosten in de private sector1

-0,8

1,9

2,3

2,6

Productiviteit per arbeidsuur in de private sector

-0,5

0,7

0,8

0,8

         

ARBEIDSMARKT

       

Binnenlandse werkgelegenheid (gemiddelde jaar-op-jaar verandering, in duizenden personen)

59,2

43,3

38,6

33,1

Totaal arbeidsvolume2

1,6

0,9

0,8

0,7

Geharmoniseerde werkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking van 15 jaar of ouder)

7,9

7,5

7,3

7,2

         

INKOMENS

       

Reëel beschikbaar inkomen van de particulieren

1,0

1,4

2,3

2,2

Spaarquote van de particulieren (in % van het beschikbaar inkomen)

11,4

11,4

11,7

11,9

         

OVERHEIDSFINANCIEN

       

Primair saldo (in % bbp)

0,2

0,6

0,2

0,1

Financieringssaldo (in % bbp)

-2,6

-2,0

-2,1

-2,1

Overheidsschuld (in % bbp)

106,0

105,0

104,4

103,9

         

LOPENDE REKENING

(volgens de betalingsbalans, in % bbp)

-0,4

-0,3

-0,1

-0,1

         

Bronnen: ADS, EC, INR, NBB.

(1) Inclusief de loonsubsidies (hoofdzakelijk de verminderingen van de bedrijfsvoorheffing) en de gerichte verlagingen van de werkgeversbijdragen.

(2) Totaal aantal gewerkte uren in de economie.