Perscommuniqué - Armoede in België
Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2010
Er bestaan tal van definities van armoede. De inkomensarmoedegraad stemt overeen met het percentage van de bevolking dat een inkomen heeft onder de armoedegrens. De Europese Unie heeft deze drempel vastgelegd op 60% van het mediaan inkomen. Andere benaderingen (zoals die op basis van materieel gemis en de subjectieve benadering, in de zin dat ze berust op de perceptie van de ondervraagden) zijn complementair om de realiteit van armoede te boordelen en overlappen elkaar niet volledig. Zo is de subjectieve armoedegraad in België en Frankrijk hoger dan de maatstaf van armoede op basis van de relatieve inkomens, terwijl het omgekeerde geldt voor het Verenigd Koninkrijk.
Dankzij de enquêtes naar de inkomens en de levensomstandigheden (SILC: Statistics on Income and Living Conditions), beschikt men een geharmoniseerde bron aan de hand waarvan een beeld kan worden geschetst van de ongelijkheid en armoede, zowel op Belgisch als op Europees niveau. In dit artikel wordt de voorkeur gegeven aan de op basis van de SILC berekende indicatoren betreffende de inkomensarmoede, die evenwel niet feilloos zijn. In het bijzonder houdt het beschikbaar inkomen zoals het berekend wordt op basis van de SILC-enquête geen rekening met een aantal componenten, zoals een impliciet inkomen in de vorm van een toegerekende huur voor de huishoudens die eigenaar zijn van hun woning.
Hoewel de verdeling van de beschikbare inkomens in België iets gelijkmatiger lijkt dan gemiddeld in de EU15, leeft circa 15% van de bevolking in ons land onder de armoedegrens, tegen 16% in de EU15.
Voor de gezinnen met personen op arbeidsleeftijd is arbeid een goede bescherming tegen armoede, op voorwaarde dat het aantal gewerkte uren en het bezoldigingsniveau toereikend zijn. In België draagt het bestaan van het minimumloon ertoe bij dat het aantal arme werknemers gering blijft. Zo is de armoedegraad van huishoudens met volledige arbeidsintensiteit de laagste van alle EU15-landen, zowel bij huishoudens zonder als bij huishoudens mét kinderen.
Het belang van de werkgelegenheidssituatie wordt in België onder meer geïllustreerd door de verschillen tussen de armoedegraad in de drie gewesten, ook al spelen andere factoren evenzeer een rol, bijvoorbeeld de verschillen in demografische structuur (type van gezin, enz.) of in woonsituatie.
Alleenstaanden met kinderen ten laste vormen de gezinsgroep die het sterkst is blootgesteld aan armoede. Ook het percentage gepensioneerden dat onder de armoedegrens leeft, is hoger dan bij de bevolking op arbeidsleeftijd. Toch moet de situatie van ouderen inzake armoede worden gerelativeerd, aangezien ze naar verhouding vaker eigenaar zijn van hun woning dan de rest van de bevolking.
Onderwijs is een sleutelfactor voor de werkgelegenheid. Een hoog scholingsniveau gaat hand in hand met een minder grote kans om arm te worden of dat lang te blijven. Een essentieel onderdeel van het gelijkekansenbeleid is dus dat iedereen toegang kan krijgen tot een opleiding van hoge kwaliteit. Uit de longitudinale gegevens blijkt dat er te allen tijde een groot aantal personen bestaat dat arm wordt of ophoudt arm te zijn. In vergelijking met de overige Europese landen vertoont België een zeer laag gemiddeld instroompercentage in de armoede, maar tevens een gering uitstroompercentage uit de armoede.