Economische projecties voor België – Najaar 2019
De Belgische economie vertraagt de komende jaren geleidelijk en het begrotingstekort loopt sterk op.
Vanaf 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.
Digest
In dit artikel worden de nieuwe macro-economische prognoses van de Bank besproken voor de periode van 2019 tot en met 2022.
De ramingen gaan uit van een geleidelijk herstel van de wereldhandel
Het afgelopen jaar werd de groei van de wereldhandel zwaar getroffen door de verder toegenomen handelsspanningen en het wat getaande vertrouwen in de globalisering. In een aantal kwartalen kon zelfs een afname van de handelsvolumes worden vastgesteld. De wereldeconomie werd dit jaar dan ook gedwongen een versnelling lager te schakelen. Met name de verwerkende nijverheid, met haar internationale oriëntatie en haar sterk geglobaliseerde waardeketens, bleek kwetsbaar voor de protectionistische tegenwind. Naast het rechtstreeks effect op de landen en producten in kwestie, hebben handelsbelemmeringen aanzienlijke indirecte effecten als gevolg van de grotere (beleids)onzekerheid. Toegenomen risicoaversie bij zowel bedrijven als consumenten kan de groei dan ook een bijkomende rem zijn voor de groei.
De economische groei in het eurogebied bodemt in 2020 uit en veert daarna weer op
Onder meer als gevolg van de scherpe Duitse groeivertraging, liep ook de groei in het eurogebied in de loop van 2019 terug. In het tweede en derde kwartaal van dit jaar bedroeg de groei amper 0,2 %. De recentste kortetermijnindicatoren tonen een gemengd beeld. Enerzijds wijzen bepaalde indicatoren op een milde verbetering van het vertrouwen in de industrie en lag de groei in het derde kwartaal in een aantal landen hoger dan verwacht. Anderzijds zijn er indicaties dat de industriële vertraging nu ook het vertrouwen in de bedrijfstakken van de diensten heeft aangetast. De meeste internationale organisaties, waaronder het Eurosysteem, verwachten nog steeds een keerpunt tijdens de komende kwartalen, waardoor de mondiale handelsgroei vanaf 2020 opnieuw zal aantrekken, zij het tot een tempo dat lager blijft dan dat van de wereldgroei.
De Eurosysteem-projecties wijzen op een aanhoudend lage, maar positieve groei voor de komende kwartalen, waardoor de jaargroei in 2019 en 2020 net boven 1,0 % uitkomt. Onder invloed van de aantrekkende handel, de langdurig lage rentetarieven en de geleidelijk dalende olieprijzen in de gemeenschappelijke assumpties, zou de groei in de tweede helft van de projectieperiode evenwel aansterken tot 1,4 %. De totale inflatie wordt dit jaar sterk gedrukt door het neerwaarts verloop van de olieprijzen. De onderliggende binnenlandse kostendruk neemt echter toe, waardoor de kerninflatie oploopt tot 1,6 % tegen 2022 en daarmee de komende jaren onder de 2 % zal blijven.
De groei van de Belgische economie neemt geleidelijk af van 1,3 % in 2019 tot 1 % in 2022
In tegenstelling tot het gemiddelde voor het eurogebied, hield de Belgische economie in de loop van het jaar verrassend goed stand. De sterke kwartaalgroei met 0,4 % in het derde kwartaal van 2019 kwam zo net boven de voorjaarsprognoses uit. Hoewel de recentste vertrouwensindicatoren een verbetering laten optekenen, blijft het algemeen peil laag en is het nog te vroeg om echt van een kentering te spreken. Volgens de laatste ramingen zou de groei in het vierde kwartaal van het jaar dan ook teruglopen tot ongeveer 0,2 %, waardoor de jaargroei op 1,3 % uitkomt. In 2020 zal de jaargroei 1,2 % bedragen en daarna geleidelijk verder teruglopen tot 1,0 % onder invloed van de afkoelende binnenlandse vraag.
Achter dit bbp-verloop gaat opnieuw een uiteenlopende ontwikkeling van de onderliggende vraagcomponenten schuil. De particuliere consumptie trekt in de loop van 2019 aan, mede door de toename van de koopkracht, maar ze blijft over de projectieperiode stabieler dan de inkomensgroei. Daartegenover staat dat de economische groei steeds minder zal worden ondersteund door de bedrijfsinvesteringen, die matigen volgens de gebruikelijke investeringscyclus, terwijl de groeibijdrage van de netto-uitvoer negatief blijft. De voor België relevante uitvoermarkten, zoals bepaald in het kader van de gemeenschappelijke assumpties van het Eurosysteem, trekken de komende jaren dan wel aan, wat goed is voor de Belgische uitvoergroei, maar verder afnemende uitvoermarktaandelen drukken het effect ervan. De invoer blijft over de hele projectieperiode iets krachtiger groeien dan de uitvoer.
De koopkracht van de gezinnen stijgt tegen 2022 met 5 % per persoon
De beschikbare gezinsinkomens zouden, inflatiegezuiverd, tussen 2019 en 2022 gecumuleerd met 6,8 % toenemen. Rekening houdend met de voor die periode verwachte bevolkingsgroei, stijgt de reële koopkracht tegen 2022 met 5 % per persoon. Een belangrijk deel van die toename wordt in 2019 gerealiseerd als gevolg van het indexatiemechanisme dat, ondanks de ondertussen afgenomen inflatie, nog gedreven wordt door de hoge inflatie in 2018, wat de reële koopkracht tijdelijk doet opveren. Onderliggend vloeit de inkomensgroei vooral voort uit de dynamiek op de arbeidsmarkt, waar de werkgelegenheidsgroei nog vrij dynamisch blijft en de reële lonen duidelijk toenemen. Daarnaast is de koopkracht van de gezinnen ook toegenomen door de in 2019 ten uitvoer gelegde nieuwe belastingverlaging in het kader van de taxshift. Aangezien de rentetarieven in de gemeenschappelijke assumpties slechts licht toenemen, dragen de vermogensinkomens niet zo veel bij aan de inkomensgroei.
Productiviteitswinsten ondersteunen in toenemende mate de bbp-groei
Tussen 2014 en 2018 zijn er ongeveer 260 000 banen bijgekomen. Tegen 2022 groeit het aantal werkenden nog met zo’n 170 000. In de loop van de projectieperiode zwakt de dynamiek op de arbeidsmarkt geleidelijk af door de afkoelende bbp-groei en de toenemende loonkostendruk, maar ook door de blijvende krapte op sommige segmenten van de arbeidsmarkt. De bedrijvigheid zal daarbij gaandeweg meer worden ondersteund door productiviteitsstijgingen.
De geharmoniseerde werkloosheidsgraad zal in 2019 teruglopen tot 5,5 %, een historisch laag peil, en de komende jaren zal hij zich rond 5,4 % stabiliseren.
Grafiek – Kerncijfers van de NBB-najaarsprognoses voor de Belgische economie
(veranderingspercentages op jaarbasis, tenzij anders vermeld)
De loonkostengroei geeft aanleiding tot een opwaartse onderliggende prijsdruk, maar de kerninflatie blijft aan het einde van de projectieperiode nog net onder de 2 %
Na de beperkte groei in de periode 2017-2018, zouden de brutolonen in de private sector vanaf dit jaar verder opveren. Dat is zowel toe te schrijven aan het bovenvermeld fors indexeringseffect, maar ook aan de relatief snelle aantrekkende conventionele loongroei, waarbij een aanzienlijk deel van de marge van 1,1 % voor de periode 2019-2020 al dit jaar wordt toegekend. Gedurende de rest van de projectieperiode nemen de uurloonkosten met gemiddeld 2 % toe. Het parallelle herstel van de productiviteitsgroei tempert daarbij enigszins de toename van de loonkosten per eenheid product.
Die loonkostengroei leidt tot een stijging van de binnenlandse kostendruk, die vooral de diensteninflatie omhoogduwt. De impact van de stijgende loonkosten wordt wel, zoals ook in het verleden het geval was, getemperd door een matiging van de groei van de winstmarges, die de komende jaren ongeveer stabiel zouden blijven op een peil dat hoger ligt dan het langjarig gemiddelde. De doorberekening van de lonen in de prijzen gebeurt ook met enige vertraging, waardoor de onderliggende inflatie slechts geleidelijk oploopt van 1,5 % in 2019 tot 1,8 % eind 2022.
De totale inflatie bestaat over de projectieperiode in toenemende mate uit onderliggende inflatie, maar ze wordt ook beïnvloed door het verloop van de volatiele prijscomponenten. In dat verband wordt de lagere inflatie in 2019 vooral verklaard door het wegvallen van de bijdrage van de energie-inflatie. Vanaf 2020 speelt die component nauwelijks nog een rol als gevolg van de vrij stabiele tot licht neerwaarts neigende verwachtingen ten aanzien van het verloop van de gasprijzen en de olieprijshypothesen die deel uitmaken van de gemeenschappelijke Eurosysteem-assumpties. Voorts blijft de bijdrage van de voedingsinflatie gedurende de projectieperiode ongeveer constant.
Het bereiken van een structureel begrotingsevenwicht vereist een grote consolidatie-inspanning
Het begrotingstekort loopt vanaf 2019 opnieuw op, vooral vanwege de lagere inkohieringen van de vennootschapsbelasting die de keerzijde vormen van de hogere voorafbetalingen in 2017 en 2018. Daarnaast wordt de heffingsdruk op arbeid verder verlaagd in het kader van de taxshift. Bovendien nemen de pensioenlasten en andere sociale uitgaven ieder jaar fors toe. Het financieringstekort van de overheid loopt daardoor geleidelijk op, tot 2,8 % bbp in 2022 en het blijft ver van een structureel evenwicht. Hierdoor stijgt de schuldgraad tegen 2022 opnieuw tot boven de 100 % bbp.
Overeenkomstig de regels van het Eurosysteem wordt bij de begrotingsramingen enkel rekening gehouden met aangekondigde maatregelen indien zij voldoende gepreciseerd zijn en al formeel zijn goedgekeurd of heel waarschijnlijk goedgekeurd zullen worden.