FAQ - Sociale balans

FAQ - Sociale balans

Inhoud

1.Berekening van de brutokost van de opleidingen en in het bijzonder van de bezoldigingen van de werknemers in opleiding: wat dient verstaan te worden onder 'brutobezoldigingen en sociale lasten'?

Het gaat om het geheel van de elementen die deel uitmaken van de bezoldiging die ten laste is van de werkgever:

  • vaste en variabele bezoldigingen
  • vakantiegeld en dubbel vakantiegeld
  • allerlei premies en extra beloningen
  • andere diverse sociale voordelen (ziektevergoeding, tijdelijke werkloosheid...)
  • werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid
  • werkgeverspremies voor bovenwettelijke verzekeringen
  • overige kosten (maaltijdcheques, verplaatsingskosten van het personeel, kosten voor werkkleding,...)

In de mate van het mogelijke worden de resultaatgebonden niet-recurrente voordelen niet in rekening genomen, daar er geen rechtstreeks verband bestaat met het aantal gepresteerde uren van de werknemer, evenmin als de verplichte stortingen in collectieve fondsen, daar deze laatste reeds in de rubrieken 58032 en 58132 vervat zitten.

2.Definitie 'Loonmassa'

Het begrip 'loonmassa' stemt in principe overeen met het geheel van de brutobezoldigingen en sociale lasten. In de jaarrekening wordt de te hanteren loonmassa gevormd door de som van de rubrieken 620 tot 623, met uitsluiting van de personeelskosten voor werknemers in buitenlandse vestigingen van de onderneming. Datzelfde bedrag zal normalerwijze in rubriek 1023 van de sociale balans voorkomen.

3.Hoe de verdeling maken tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de bijdragen en stortingen in collectieve fondsen (rubrieken 58032 en 58132)?

Aanbevolen verdelingswijze tussen mannen en vrouwen:

  • pro rata van de uitsplitsing van de totale personeelskost volgens mannelijke en vrouwelijke werknemers tijdens het boekjaar (rubrieken 10231 en 10232), wanneer deze uitsplitsing in de volledige sociale balans vereist is (zie FAQ nr.18)
  • en, bij gebrek aan de uitsplitsing van de totale personeelskost volgens mannelijke en vrouwelijke werknemers tijdens het boekjaar, pro rata van het mannelijk, respectievelijk vrouwelijk personeelsbestand op de afsluitingsdatum van het boekjaar (rubrieken 1203 en 1213).

4. Welke stortingen en bijdragen in collectieve fondsen tellen mee als opleidingsinspanningen?

Komen in aanmerking:

  • de sociale werkgeversbijdrage ten voordele van de werkgelegenheid en de voortgezette opleiding voor risicogroepen, betaald door de onderneming in uitvoering van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen. Naargelang de sector varieert deze bijdrage van 0,10 % tot 0, 90 % van de loonmassa
  • de ten voordele van het educatief verlof betaalde bijdrage ten belope van 0, 05 % van de loonmassa
  • het bijkomende bedrag dat 0,05 % van de loonmassa bedraagt en moet worden gestort in het fonds ter financiering van het educatief verlof ingeval de geleverde opleidingsinspanningen op sectorniveau als onvoldoende beoordeeld worden
  • de specifiek ten bate van opleidingen voor werknemers gedane stortingen (meestal uitgedrukt in percentages van de loonmassa), verschuldigd ingevolge een collectieve arbeidsovereenkomst op sector of ondernemingsniveau. (Enkele voorbeelden van fondsen voor opleiding en bestaanszekerheid: Cevora, Educam, IFP Training, Horeca Forma, Fopas, Irec-Ivoc, INOM, ...).

5. Welke kosten en uren in rekening brengen in geval van educatief verlof?

Zowel voor wat betreft het berekenen van het aantal uren als de kost ervan: enkel die opleidingsuren die de werkgever ten laste neemt komen in aanmerking, niet de opleidingsuren welke de werknemer in zijn of haar vrije tijd volgt en waarvoor hij geen recuperatie krijgt. De opgenomen uren/dagen van het door de werkgever toegekende educatief verlof daarentegen tellen wel mee.

6. Welk subsidiebedrag in rekening brengen wanneer de subsidie gespreid over 2 boekjaren ontvangen wordt?

In dat geval wordt het bedrag genomen dat geboekt is in de resultatenrekening, eerder dan het daadwerkelijk ontvangen bedrag (zo zullen in principe eveneens de te ontvangen bedragen die betrekking hebben op het lopende boekjaar geboekt worden).

7. Tellen de gepresteerde uren van werknemers in het kader van coaching van werknemers van verbonden ondernemingen in het buitenland mee voor de opleidingen?

Nee, daar de begunstigden geen deel uitmaken van het personeel dat is opgenomen in de multifunctionele DIMONA-aangifte of is 'ingeschreven in het personeelsregister'.

8. Zijn studentenstages opleidingen?

Nee, studenten die een stage volbrengen zijn geen personeel (geen multifunctionele aangifte (Dimona), noch 'inschrijving in het personeelsregister') en behoren niet tot de categorie van personen die een initiële opleiding kunnen genieten.

9. Moeten werknemers die op zending zijn in het buitenland en daar een opleiding volgen opgenomen worden in de opleidingsinspanningen (bijvoorbeeld: medewerkers van NGO's, werkzaam in het buitenland)?

Ja, voor zover de betreffende personeelsleden opgenomen zijn in de multifunctionele aangifte (Dimona) of zijn 'ingeschreven in het personeelsregister' en voor zover de opleiding gefinancierd wordt door de onderneming.

10. Wat met de leercontracten en de socio-professionele herinschakelingsovereenkomsten voor een duur van minder dan 6 maanden?

Daar zij niet als initiële beroepsopleiding mogen beschouwd worden, zullen zij opgenomen worden in de informele voortgezette beroepsopleiding.

11. Is de netto-opleidingskost voor verenigingen waarvan de werking volledig gesubsidieerd wordt noodzakelijkerwijze nihil?

Nee, zij hoeven deze globale werkingssubsidies niet te vermelden, zelfs niet gedeeltelijk, als subsidies voor opleidingen. Echter, de eventueel door sectorale fondsen toegekende subsidies, die specifiek bedoeld zijn om opleidingsactiviteiten te financieren, moeten daarentegen wel in de tabel over de opleidingen als subsidies in de rubrieken 58033 en/of 58133 opgenomen worden

12. Is syndicale vorming te beschouwen als formele voortgezette beroepsopleiding?

Nee, het gaat hierbij niet om beroepsopleiding in de eigenlijke betekenis van het woord. Werknemers volgen zulke opleidingen in het kader van het mandaat dat zij hebben bij één of andere werknemersorganisatie, niet in het kader van hun arbeidsovereenkomst .

13. Worden praktische brandblusoefeningen, opleidingen in het kader van brandpreventie en EHBO-opleidingen in de sociale balans vermeld?

Ja, ze zijn te beschouwen als formele voortgezette beroepsopleiding.

14. Wat en hoe te berekenen in geval van begeleiderschap?

De betrokken werknemers zijn deze die begeleid worden. Het aantal gevolgde opleidingsuren is het aantal uren dat ze begeleid worden. Het bedrag van de nettokost voor de werkgever bevat naast de kosten van de uren dat de werknemersbegeleid geweest zijn, eveneens de kost van de tijd die door de begeleider effectief gewijd is aan begeleiding.

15. Wat met bedragen, die via intersectoraal fonds van gezondheidsinrichtingen- en diensten verkregen worden ter compensatie van de loonkosten van personeel welke werknemers vervangen die een opleiding volgen voor het behalen van diploma verpleegkunde?

Deze bedragen moeten beschouwd worden als subsidie, de doorbetaalde lonen van de werknemers die verpleegstudies volgen, vormen de brutokosten (rubrieken 58031 en 58131), terwijl de van het intersectoraal fonds ontvangen bedragen een opleidingssubsidie vormen (rubrieken 58033 en 58133).

16. Enkele voorbeelden van wat in geen enkele categorie van opleidingen in de sociale balans thuishoort?

  • toevallig leren: gebeurt op natuurlijke wijze in het dagelijkse leven. Het is noch op voorhand, noch doelbewust gepland; het komt niet op een specifieke plaats en evenmin met een specifieke lesgever/opleider tot stand
  • het lezen van vaktijdschriften en de abonnementskosten ervoor
  • alle kosten die niets te maken hebben met opleidingsinitiatieven (sociaal abonnement, instandhouding van informatica‑ en softwareproducten,...)
  • onthaal van nieuwe werknemers in de onderneming
  • syndicale vorming
  • brandevacuatieoefeningen

17. Moeten de rubrieken van de staat van de tewerkgestelde personen (1001 tot 1033P) in de volledige sociale balans steeds worden uitgesplitst volgens geslacht?

Zoals voorzien in artikel 4 van de wet van 22 april 2012, dat is overgenomen in artikel 5:2, I, 1° van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en vereningen, is de uitsplitsing volgens geslacht van elk van deze rubrieken niet vereist ingeval het aantal betrokken werknemers maximaal drie bedraagt.

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 april 2012, meer bepaald uit het verslag namens het Adviescomité voor Maatschappelijke Emancipatie ( parlementair document nr. 53 1675/006, p.22-23; zie http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/53/1675/53K1675006.pdf), blijkt dat de wetgever een vrijstelling beoogt van de verplichting tot uitsplitsing in de sociale balans van de loongegevens volgens het geslacht van de werknemers, voor ondernemingen waarin maximaal drie werknemers van hetzelfde geslacht zijn tewerkgesteld.

18. Hoe te werk gaan voor de uitsplitsing volgens het geslacht van dat deel van de personeelskosten dat niet individueel aan een specifieke werknemer kan worden toegekend?

Personeelskosten zoals door het RIZIV globaal aangerekende bedragen, kosten voor werkkledij, kosten van het bedrijfsrestaurant, de tussenkomst in de verplaatsingskosten, maaltijdcheques (meestal in rubriek 623 'Andere personeelskosten' van de jaarrekening geboekt) mogen pro rata van de wel individueel toerekenbare mannelijke en vrouwelijke personeelskosten worden uitgesplitst.

19. Dient de sociale balans ingevuld te worden indien de vennootschap slechts 1 werknemer telt?

De sociale balans dient ingevuld te worden van het ogenblik dat er 1 werknemer is.

De rubrieken aangaande “de personeelskosten van de voltijdse en deeltijdse werknemers van het boekjaar en de totale personeelskosten van het boekjaar en van het vorige boekjaar” dienen in dit geval niet te worden ingevuld. 

Hallo, mijn naam is Cybo, hoe kan ik u vandaag helpen?

Cybo