Tijdstip van de identificatie en de identiteitsverificatie: commentaar en aanbevelingen van de NBB
1. Tijdstip van de identificatie en identiteitsverificatie naargelang de categorie van te identificeren personen
In artikel 30 van de antiwitwaswet wordt vastgelegd op welk tijdstip de verplichtingen tot identificatie en identiteitsverificatie moeten worden nagekomen, afhankelijk van de hoedanigheid van de betrokken persoon:
- Voor de cliënten en hun uiteindelijke begunstigden:
- identificatie: vóór de aanvang van de betrokken zakelijke relatie of de uitvoering van de betrokken occasionele verrichting;
- identiteitsverificatie: op hetzelfde tijdstip;
- Voor de lasthebbers:
- identificatie: vóór de uitoefening van hun bevoegdheid om de cliënt die zij vertegenwoordigen, te verbinden;
- identiteitsverificatie: op hetzelfde tijdstip;
- Voor de begunstigden van levensverzekeringsovereenkomsten of daarmee gelijkgestelde overeenkomsten:
- identificatie: zodra zij aangewezen of identificeerbaar zijn; bij overdracht aan een derde: identificatie van de nieuwe begunstigde op het tijdstip van de overdracht;
- identiteitsverificatie: kan worden uitgesteld tot op het tijdstip van de uitbetaling door de verzekeraar.
2. Bijzondere afwijkingen
In overeenstemming met de risicogebaseerde benadering mogen de financiële instellingen in bepaalde bijzondere gevallen met een laag WG/FT-risico die in de antiwitwaswet zijn vastgelegd, afwijken van de voornoemde regels en op een later tijdstip voldoen aan de verplichting om de identiteit van de betrokken personen te verifiëren (zie punt 1. hieronder) of zelfs aan de verplichting om deze personen te identificeren (zie punt 2. hieronder).
2.1. Noodzaak om de uitoefening van de activiteiten niet te onderbreken
2.1.1. Algemene afwijkingsmogelijkheid
Krachtens artikel 31 van de antiwitwaswet mogen de financiële instellingen bij het aangaan van een zakelijke relatie de verificatie van de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van zijn lasthebber(s) en uiteindelijke begunstigde(n), uitstellen tot een later tijdstip dan dat vastgelegd in artikel 30 van de Wet, voor zover dit in het concreet geval nodig is om de uitoefening van de activiteiten niet te onderbreken.
Deze mogelijkheid zou bijvoorbeeld kunnen worden benut wanneer, in het kader van zakelijke relaties met professionele cliënten, specifieke financiële activiteiten worden verricht waarbij de identiteit van de tegenpartij onmogelijk volledig kan worden geverifieerd vóór de eerste verrichtingen worden uitgevoerd.
Om de identiteitsverificatie in de loop van de zakelijke relatie te mogen uitvoeren, moet echter worden voldaan aan al de volgende voorwaarden:
- Uit de individuele risicobeoordeling blijkt dat de betrokken zakelijke relatie een laag WG/FT-risico vertegenwoordigt;
- Om te vermijden dat het door het ontbreken van de verificatie van de identiteit van de betrokken personen gemakkelijker wordt verrichtingen uit te voeren die verband houden met WG/FT, wordt de identiteit van al deze personen zo snel mogelijk na het eerste contact met de cliënt geverifieerd. In de tussentijd moet de betrokken zakelijke relatie het voorwerp uitmaken van een verhoogde waakzaamheid (zie artikel 37, § 1, van de antiwitwaswet) en moet elke anomalie in de werking ervan of in het verificatieproces worden behandeld als een “atypisch” feit en dus onder de verantwoordelijkheid van de AMLCO worden onderworpen aan een specifieke analyse en worden vastgelegd in een intern verslag, zodat kan worden bepaald of een vermoeden moet worden gemeld aan de CFI (zie de pagina “Bijzondere gevallen van verhoogde waakzaamheid.
- De interne procedures van de financiële instelling (zie de pagina “Gedragslijnen, procedures, processen en internecontrolemaatregelen”) bevatten een precieze en limitatieve opsomming van de omstandigheden waarin gebruikgemaakt kan worden van deze mogelijkheid en van de passende maatregelen die garanderen dat wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden (zie artikel 14 van het antiwitwasreglement van de NBB) en aan de voorwaarden die nodig zijn om de verificatie zo snel mogelijk na het eerste contact met de cliënt te verrichten.
Over het algemeen zou de specifieke omkadering van de zakelijke relatie in afwachting van de verificatie van de identiteit van de betrokken personen een reeks coherente maatregelen moeten omvatten die de mogelijkheden van de cliënt in het kader van die relatie drastisch beperken tijdens die periode. Zo zou bijvoorbeeld kunnen worden overwogen om de vereffening van verrichtingen uit te stellen, om de stijvingsbronnen van de geopende rekening te beperken tot één andere bankrekening die op naam van de betrokken cliënt is geopend bij een in een EER-lidstaat of een daarmee gelijkgesteld derde land gevestigde kredietinstelling, enz.
2.1.2. Specifiek geval: opening van een rekening
Wanneer een financiële instelling die verzocht wordt een rekening te openen (ongeacht de aard van de betrokken rekening, die een effectenrekening kan zijn), beslist om gebruik te maken van de mogelijkheid om de verificatie van de identiteit van de cliënt alsook, in voorkomend geval, van zijn lasthebber(s) en uiteindelijke begunstigde(n), uit te stellen tot na de opening van deze rekening, met inachtneming van de in het vorige punt bedoelde voorwaarden, mag er geen enkele overdracht, opname of overmaking van geld of effecten aan de cliënt of zijn lasthebber worden uitgevoerd vanop deze rekening (ongeacht of zulks geschiedt door de cliënt of in zijn naam) zolang de identiteit van al de betrokken personen niet is geverifieerd.
Deze beperking belet dus niet dat een financiële instelling voor de opening van een rekening op afstand bijvoorbeeld, inzonderheid via het internet, eist dat de cliënt een eerste storting verricht vanop een andere, op zijn naam geopende bankrekening zonder daarbij te wachten tot zijn identiteit en die van zijn lasthebbers of uiteindelijke begunstigden is geverifieerd.
2.2 Uitgifte van elektronisch geld met een laag risico
2.2.1. Afwijkingsmogelijkheid
Overeenkomstig artikel 25 van de antiwitwaswet en mits bepaalde voorwaarden worden vervuld, kunnen financiële instellingen die elektronisch geld uitgeven, wanneer uit de algemene beoordeling van de specifiek aan hun uitgifteactiviteit verbonden WG/FT-risico’s blijkt dat die risico's laag zijn, ervoor kiezen om de cliënten (alsook, in voorkomend geval, hun lasthebber(s) en uiteindelijke begunstigde(n)) die hen geld overhandigen met het oog op de uitgifte van elektronisch geld, niet te identificeren en hun identiteit niet te verifiëren (zie de pagina “Te identificeren personen”. Krachtens artikel 32 van de antiwitwaswet mogen deze instellingen, wanneer ze geen gebruik hebben gemaakt van de voornoemde mogelijkheid tot afwijking, a fortiori beslissen om de nakoming van de verplichtingen tot identificatie en verificatie van de identiteit van de voornoemde personen uit te stellen tot een later tijdstip dan dat vastgelegd in artikel 30 van de Wet, mits dezelfde voorwaarden worden vervuld.
2.2.2. Voorwaarden voor de afwijking
Aan deze afwijkingsmogelijkheid zijn meerdere voorwaarden verbonden. Naast het feit dat de door de uitgever van elektronisch geld uitgevoerde algemene risicobeoordeling moet aantonen dat het niveau van het WG/FT-risico waaraan hij is blootgesteld door deze activiteit, laag is, moeten de volgende cumulatieve voorwaarden worden vervuld:
- het betalingsinstrument kan niet heropgeladen worden of, indien het herlaadbaar is, kan enkel worden gebruikt in België voor het uitvoeren van betalingen waarvoor een maximale maandelijkse limiet van 150 euro geldt;
- het elektronisch opgeslagen bedrag bedraagt niet meer dan 150 euro;
- het betalingsinstrument wordt uitsluitend gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten; daaruit volgt onder meer dat het niet kan worden aanvaard voor geldtransfers (“money remittance”);
- op het betalingsinstrument kan geen bedrag worden bijgeschreven met anoniem elektronisch geld;
- de betrokken uitgever van elektronisch geld voert een monitoring van de verrichtingen of de zakelijke relatie uit die toereikend is voor het opsporen van ongebruikelijke of verdachte verrichtingen.
De NBB raadt de uitgever van elektronisch geld bovendien aan om in zijn interne procedures vast te leggen binnen welke termijn zal worden overgegaan tot de identificatie en verificatie van de identiteit van de betrokken personen, alsook welke maatregelen hiervoor vereist zijn.
2.2.3. Niet-toepassing van de afwijking
Zelfs indien de voornoemde voorwaarden vervuld zijn, geldt de mogelijkheid tot afwijking niet wanneer een cliënt:
- een terugbetaling in contanten van de monetaire waarde van het elektronisch geld ontvangt,
- die waarde in contanten opneemt, of
-
betalingstransacties op afstand verricht in de zin van artikel 2, 23° van de wet van 11 maart 2018
wanneer het terugbetaalde, opgenomen of gestorte bedrag, afhankelijk van het geval, hoger is dan 50 euro.
In deze drie gevallen, waarin de wetgever oordeelt dat het risico niet als laag kan worden beschouwd, moet de uitgever van het elektronisch geld passende maatregelen nemen om de betrokken cliënt (en, in voorkomend geval, zijn lasthebber(s) en uiteindelijke begunstigde(n)) te identificeren en zijn/hun identiteit te verifiëren op het moment van de terugbetaling of de opname van het elektronisch geld of op het moment dat de cliënt betalingstransacties op afstand verricht met elektronisch geld (dat voordien werd uitgegeven zonder dat dergelijke maatregelen werden toegepast).
Voor anonieme prepaidkaarten die in derde landen zijn uitgegeven, geldt bovendien dat de instellingen bedoeld in artikel 5, § 1, 4°, 6° en 7° van de antiwitwaswet, die de betalingsdienst aanbieden die bestaat in de acceptatie van betalingstransacties, als bedoeld in punt 5 van Bijlage I.A. van de wet van 11 maart 2018, enkel betalingen met dergelijke anonieme prepaidkaarten mogen aanvaarden indien deze kaarten voldoen aan voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in het eerste en tweede lid van hetzelfde artikel 25 van de Wet. In voorkomend geval moeten deze instellingen derhalve over doeltreffende systemen beschikken waarmee zij - op het moment van de acceptatie van een betalingstransactie - kunnen nagaan of aan deze wettelijke voorwaarden is voldaan en moeten zij de betalingstransactie onmiddellijk weigeren indien dit niet het geval zou zijn.
In aansluiting hierop vestigt de NBB de aandacht op het feit dat, zodra willekeurige omstandigheden aanleiding geven tot vermoedens van WG/FT, hetzij bij het aangaan van de relatie met de cliënt of daarna, die de uitgever van het elektronisch geld ertoe hebben aangezet om een melding te doen bij de CFI en om, in overeenstemming met artikel 22 van het antiwitwasreglement van de NBB, een nieuwe individuele beoordeling van de WG/FT-risico’s uit te voeren, waaruit blijkt dat het risico dat aan de betrokken situatie verbonden is, niet langer als laag kan worden beschouwd (wat logischerwijs het geval zou moeten zijn - zie de pagina “Melding van vermoedens”), de desbetreffende uitgever van elektronisch geld de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 32 van de Wet niet langer kan inroepen. Overeenkomstig de artikelen 21 tot 23 van de Wet moet de uitgever de cliënt (en, in voorkomend geval, zijn lasthebber(s) en uiteindelijke begunstigde(n)) onmiddellijk identificeren en zijn/hun identiteit verifiëren.
2.2.4. Documentatie
Aangezien de bovenvermelde afwijkingsmogelijkheid niet absoluut is, maar onderworpen is aan bepaalde beperkingen, beveelt de NBB aan dat de financiële instellingen die er gebruik van maken, niet enkel in staat moeten zijn om de algemene risicobeoordeling voor te leggen waaruit het lage risiconiveau blijkt en die gedocumenteerd en bijgewerkt moet zijn en ter beschikking van de NBB moet worden gehouden met toepassing van artikel 17 van de Wet (zie de pagina “Rapportering door financiële instellingen”), maar haar ook moeten kunnen aantonen dat elk van de wettelijke voorwaarden voor die afwijking is vervuld in alle gevallen waarin ze artikel 32 van de Wet hebben toegepast.
3. Onvermogen om de betrokken personen te identificeren of hun identiteit te verifiëren op het vereiste tijdstip of binnen de vastgelegde termijn
Er zij verwezen naar de pagina “Niet-nakoming van de verplichting tot identificatie en identiteitsverificatie”.