Perscommuniqué - De determinanten van het sparen in de derde pensioenpijler
Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van december 2007
De vergrijzing van de babyboomgeneraties zal ingrijpende gevolgen hebben voor de houdbaarheid van het wettelijk pensioenstelsel (de eerste pijler), de uitgaven voor gezondheidszorg en de belastingen. Dat perspectief brengt een levendige discussie op gang over de hervormingen die moeten worden gerealiseerd om die uitdaging aan te gaan. Het pensioensparen dat individueel wordt aangegaan ‑ de derde pijler ‑, is één van de instrumenten die sommige onvolkomenheden van het wettelijk stelsel kan opvangen. De Belgische overheid was zich daarvan bewust en voerde twintig jaar geleden belastingprikkels in om die spaarvorm te stimuleren. Die verjaardag biedt de kans om de balans op te maken van het verloop in België van de stortingen in de derde pijler en om er de macro- en micro-economische determinanten van te bestuderen.
De statistieken die zijn afgeleid uit de Belgische financiële rekeningen, hebben evenwel betrekking op het sparen in het kader van de derde pijler in ruime zin, dat verder reikt dan de specifieke fiscaal begunstigde producten van het pensioensparen en het lange termijnsparen. Ze kunnen bovendien niet leiden tot een gedetailleerde analyse die zou berusten op de individuele kenmerken van de huishoudens. Het is dus om twee redenen nuttig om de analyse van de derde pijler te baseren op alternatieve gegevens nl. de belastingaangiften. Aangezien de in het kader van de derde pijler opgebouwde spaarmiddelen recht geven op een belastingvermindering, mits ze worden aangegeven, vormen de ingekohierde aangiften een statistische bron die zowel voor een macro-economisch als voor een micro-economisch onderzoek van de derde pijler in de strikte zin kan worden aangewend.
De macro-economische analyse toont aan dat de betalingen aan de derde pijler de afgelopen vijftien jaar aanmerkelijk zijn toegenomen. De stijging van de participatiegraad heeft een bepalende rol gespeeld in deze ontwikkeling, die werd gestimuleerd door de bewustwording omtrent het ontoereikende wettelijke pensioen. Tevens blijkt dat de nieuwe deelnemers over lagere gemiddelde inkomens beschikken dan de huishoudens die reeds lang aan het stelsel deelnemen. Deze ontwikkelingen wijzen op een tendens tot democratisering van de derde pensioenpijler.
De micro-economische analyse nuanceert dat beeld evenwel. Het klopt dat verscheidene categorieën die minder kunnen rekenen op de eerste twee pensioenpijlers volkomen terecht geneigd zijn vaker deel te nemen aan de derde. Het betreft met name zelfstandigen en bruggepensioneerden. Bepaalde andere subcategorieën laten eveneens een hoge participatiegraad optekenen, hoewel hun financiële positie toch al solide is, zelfs na hun pensionering: een voorbeeld daarvan zijn de woningeigenaars met een hoog inkomen die aanspraak kunnen maken op een groepsverzekering. Voor deze huishoudens die dankzij de tweede pijler verzekerd zijn van een aanvullend pensioen, kan de derde pijler niettemin helpen het koopkrachtverlies na de pensionering te beperken.
De meeste huishoudens hebben daarentegen nog steeds geen toegang tot de tweede pijler. Voor die categorie vormt de derde pijler een voordelige manier om het wettelijk pensioen aan te vullen. In bepaalde gevallen is het zelfs de enige mogelijkheid om na de pensioenleeftijd een fatsoenlijk inkomen te verwerven. Uit de resultaten van de micro-economische analyse blijkt echter dat, anders dan voor zelfstandigen en bruggepensioneerden, bepaalde categorieën die het na hun pensionering eveneens met minder zullen moeten stellen, toch ondervertegenwoordigd blijven inzake de deelname aan de derde pijler: huurders, werklozen en mensen met lage inkomens.
Voor bepaalde huishoudens maakt het gebrek aan middelen elke vorm van sparen onmogelijk: die huishoudens moeten kunnen rekenen op een stevige eerste pensioenpijler. Veel van de kwetsbare huishoudens die toch over een spaarvermogen beschikken zijn wellicht onvoldoende geïnformeerd. De toenemende complexiteit van de financiële producten die in aanmerking komen voor de derde pijler maakt deze laatste immers niet toegankelijker. Het hoeft dan ook nauwelijks te verwonderen dat in meerdere rapporten gepleit wordt voor een financiële scholing voor de spaarders. Die moet hun helpen een beter inzicht te verwerven in de aanvullende pensioenproducten, meer in het bijzonder in beleggingen zonder gewaarborgd rendement, waarvan de intekenaars het risico dragen, zoals dat het geval is bij de pensioenspaarfondsen. Voorts moeten de spaarders, wanneer ze de pensioenleeftijd hebben bereikt, worden bijgestaan om de middelen die ze op de vervaldag van de contracten hebben verworven, optimaal te beheren.