Perscommuniqué - De werkgelegenheid bij de overheid in België
Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2009
De werkgelegenheid bij de overheid is het onderwerp van vele debatten, die onder meer gewijd zijn aan de omvang van de overheidssector in België ten opzichte van vergelijkbare landen, aan de ontwikkeling ervan in de loop der jaren, en aan de eventuele opportuniteit die door de vergrijzing van het personeelsbestand wordt geboden om het volume ervan aan te passen.
De onderliggende vraag is meer in het algemeen in welke mate de werkgelegenheid bij de overheid een potentiële bron van structurele besparingen vormt. Deze vraag is op dit ogenblik des te relevanter, omdat de begrotingspositie is verslechterd en de aan de vergrijzing verbonden begrotingskosten steeds duidelijker voelbaar worden. Het antwoord op die vraag is echter niet eenvoudig, aangezien er behalve de loonsom nog andere elementen in overweging moeten worden genomen, in het bijzonder de opdrachten inzake dienstverlening aan de gemeenschap en de werking van de administratie.
Het artikel beoogt bij te dragen tot de denkoefening over de werkgelegenheid bij de overheid in België, door een zo coherent mogelijk geheel van statistieken over het verloop en de kenmerken ervan te onderzoeken.
Volgens de definitie van de nationale rekeningen waren er in 2007 iets meer dan 800.000 personen werkzaam in de overheidssector. De belangrijkste werkgevers van de sector zijn de gemeenschappen en gewesten en de lokale overheid, terwijl de federale overheid en de sociale zekerheid samen slechts een vijfde van de werkgelegenheid bij de overheid voor hun rekening nemen. Wanneer een ruimer concept dan het openbaar bestuur wordt gehanteerd, dat ook de grotendeels gesubsidieerde banen omvat (gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening of dienstencheques), evenals de overheidsbedrijven en de marktgerichte intercommunales, kan de werkgelegenheid bij de overheid oplopen tot 1,4 miljoen personen.
Op lange termijn stemt het verloop van de werkgelegenheid bij de overheid overeen met de belangrijkste kenteringen in het begrotingsbeleid. Vooral in de jaren zeventig was de werkgelegenheidsgroei in de overheidssector bijzonder krachtig. Na een periode van bijna stabilisering vanaf 1982 is de werkgelegenheid in de sector opnieuw gaan stijgen tussen 1997 en 2007. Uit de analyse is gebleken dat dit verloop niet gelijkmatig is geweest in de verschillende bedrijfstakken. Tijdens de recente periode is de werkgelegenheid teruggelopen bij landsverdediging alsook in een aantal departementen van de federale administratie, onder meer bij de FOD Financiën. Omgekeerd was de groei bijzonder uitgesproken bij de bedrijfstak vervoer en ook in de bedrijfstak administratie, inzonderheid bij de administratie die afhankelijk is van de lokale overheid of bij bepaalde federale departementen, zoals justitie.
Alle deelsectoren van de overheid hebben bijgedragen tot de sinds 1995 opgetekende werkgelegenheidstoename. De lokale overheid heeft hiertoe bijgedragen ten belope van meer dan 60 pct., en de gemeenschappen en gewesten ten belope van bijna 30 pct. De overige 10 pct. vloeien voort uit de groei van de werkgelegenheid op federaal niveau, met inbegrip van de sociale zekerheid. In de tak van de administratie hadden de aanwervingen van de lokale overheid geen betrekking op administratieve functies, maar wel op de werknemers in de maatschappelijke dienstverlening (crèches, herinschakeling van personen op de arbeidsmarkt door de OCMW's, enz.), bij de politie alsook in culturele en sportieve functies.
Wat de kenmerken van de werkgelegenheid bij de overheid betreft, hebben verhoudingsgewijs steeds minder personeelsleden het statuut van ambtenaar, en zet de vervrouwelijking zich nog steeds door. Daarnaast is het personeel van de overheidssector ook steeds hoger opgeleid. Uit een grondige analyse van de leeftijdspiramide blijkt dat, rekening houdend met de huidige praktijken inzake toewijzing van het ouderdomspensioen of vervroegd pensioen, de uittredingen verspreid in de tijd zouden verlopen, zonder de volgende vijf tot tien jaar buitenmaats te zijn. In sommige bedrijfstakken, sommige departementen en sommige instellingen worden evenwel méér uittredingen verwacht.