Perscommuniqué - De Europa 2020-strategie
Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van september 2011
In 2010 heeft de EU besloten haar economie nieuw leven in te blazen, niet alleen om de crisis sneller te boven te komen, maar ook om de basis te leggen voor een "slimme, duurzame en inclusieve groei". De Europa 2020-strategie schept het kader waarin de Europese economie het komende decennium zal evolueren. Zo heeft zij zeven actieterreinen afgebakend waarin concrete initiatieven werden genomen of worden verwacht. De EU heeft ook vijf sleuteldoelstellingen vastgelegd inzake werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, duurzame ontwikkeling en sociale integratie.
Om zich ervan te verzekeren dat alle actoren in de EU, te beginnen met de lidstaten, meewerken aan het welslagen van de Europa 2020-strategie, heeft de EU een mechanisme voor beleidstoezicht ingevoerd dat een budgettaire, een macro-economische en een thematische pijler omvat. Het is in het kader van het thematisch toezicht dat de verbintenissen van de lidstaten voor de Europa 2020-strategie worden onderzocht en dat hun vorderingen worden gemeten. De nationale hervormingsprogramma's die elk jaar bij de Europese Commissie worden ingediend, bevatten immers de omzetting, in nationale doelstellingen, van de Europese kerndoelstellingen, alsook de maatregelen die de landen willen uitvoeren om die te behalen.
Het nieuwe bestuursmodel werd voor het eerst toegepast in 2011, tijdens het zogeheten "Europees semester". De aanzet werd gegeven door de jaarlijkse groeianalyse van de Europese Commissie in januari. Deze oefening diende als basis voor de goedkeuring van prioritaire actieterreinen op de Europese lentetop. In april stelden de lidstaten hun nationaal hervormingsprogramma en hun stabiliteits- of convergentieprogramma op. De Commissie heeft die in mei onderzocht en in juni heeft de Raad voor elk land specifieke aanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen op budgettair, macro-economisch en sociaal vlak zijn erop gericht de nationale beleidsmaatregelen die tijdens de volgende jaarhelft, het zogeheten "nationaal semester", zullen worden genomen, coherenter te maken.
Aan België werden zes aanbevelingen gericht. Ons land moet zijn overheidstekort corrigeren, de langetermijnhoudbaarheid van zijn overheidsfinanciën verbeteren door de uitgaven voor de vergrijzing te beteugelen, de structurele tekortkomingen van zijn financiële sector verhelpen, maatregelen nemen om zijn loononderhandelings- en loonindexeringssysteem te hervormen, de arbeidsmarktparticipatie opvoeren en de concurrentie in de detailhandel en op de elektriciteits- en gasmarkten verscherpen.
Uit de opstelling van de nationale hervormingsprogramma's blijkt dat de inzet van de landen voor de Europa 2020-strategie op een bepaald aantal gebieden ontoereikend is.
Aldus zou, in de veronderstelling dat de lidstaten hun verbintenissen nakomen, de Europese strategische doelstelling om de werkgelegenheidsgraad van de 20- tot 64-jarigen in 2020 op 75 % te brengen, niet worden gehaald. Die werkgelegenheidsgraad zou slechts 73,7 % of 74 % bedragen, naargelang de minimum- of de maximumwaarde van de door sommige lidstaten verstrekte marges in aanmerking wordt genomen. In dat verband streeft de Belgische overheid tegen 2020 een werkgelegenheidsgraad van 73,2 % na, dat is een stijging met 5,6 procentpunt in tien jaar tijd.
Op het gebied van onderzoek en innovatie zou het gemiddelde aandeel, in het bbp van de EU, van de bruto binnenlandse bestedingen aan R&D, rekening houdend met de kwantitatieve nationale doelstellingen, lager blijven dan 3 % tegen 2020, de doelstelling die België nastreeft.
Wat energie betreft, vloeien de doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het energieverbruik te verhogen, voort uit de totale, tussen de 27 lidstaten te verdelen, inspanning van het Europees klimaat- en energiepakket. In het kader van die verbintenissen zou België zijn uitstoot van broeikasgassen met 15 % moeten terugschroeven tegen 2020 ten opzichte van het niveau in 2005 en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het finale energieverbruik met 13 % moeten opvoeren. De in de nationale hervormingsprogramma's omschreven inspanningen ter verbetering van de energie-efficiëntie – het derde deel van de Europese "20/20/20"-doelstelling – zijn niet rechtstreeks tussen de landen vergelijkbaar.
Voor het onderwijs geldt een dubbele doelstelling: het percentage voortijdige schoolverlaters verlagen tot minder dan 10 %, en het aandeel van de gediplomeerden van het hoger onderwijs voor de 30- tot 34-jarigen optrekken tot ten minste 40 %. Ook hier blijken de nationale doelstellingen onvoldoende om de totale Europese verbintenis na te komen; de Europese Commissie heeft berekend dat het aandeel van de jongeren die voortijdig de school verlaten, in 2020 tussen 10,3 en 10,5 % zou bedragen, en dat het percentage hooggeschoolden niet boven de 38 % zou uitkomen. België heeft doelstellingen van respectievelijk 9,5 % en 47 % onderschreven.
Met betrekking tot de sociale cohesie, ten slotte, mogen de lidstaten hun nationale doelstellingen vrij kiezen op basis van de indicatoren die ze het meest passend achten voor hun eigen situatie. De Europese doelstelling behelst dat tegen 2020 in de EU als geheel ten minste 20 miljoen personen niet langer het risico van armoede of sociale uitsluiting lopen. België wil het aantal risicopersonen tussen 2008 en 2020 met 380.000 eenheden terugschroeven.