Perscommuniqué - Economische projecties voor België - Voorjaar 2012
Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2012
In dit artikel worden de resultaten van de macro-economische vooruitzichten voor de Belgische economie in2012 en 2013 toegelicht, in het kader van de door het Eurosysteem opgemaakte projecties. De resultatenvoor het eurogebied verschijnen in het ECB Maandbericht van juni 2012. Die projecties werden op 25 meiafgerond, op grond van medio mei afgesloten gemeenschappelijke hypothesen voor België en het eurogebied.
De projecties werden opgesteld tegen de achtergrond van een zeer zorgwekkend lijkende toestand in heteurogebied. Weliswaar konden de maatregelen die de Europese autoriteiten sinds eind 2011 hebbengenomen, althans tijdelijk, de onzekerheid en de financiële spanningen bedaren die op dat ogenblik eenhoogtepunt hadden bereikt. Tijdens de afgelopen maanden gaf de situatie in de landen waar aanzienlijke begrotingsaanpassingen en/of een diepgaande herstructurering van de economie noodzakelijk zijn,aanleiding tot een toename van de onzekerheid op de markten van de overheidsschuld en bij deeconomische subjecten. Via een besmettingseffect heeft dit een invloed op de financiële instellingen in het eurogebied. In dat verband berusten de voorgestelde projecties op de hypothese dat die spanningen zullen wegebben en dat de crisis in het eurogebied dus niet zal verergeren en geen onherstelbare gevolgen zal hebben voor de systeemkritische financiële instellingen.
Tegen die achtergrond zou de buitenlandse vraag, die eind 2011 en begin 2012 stagneerde, in de loop van 2012 en in 2013 geleidelijk aantrekken en dit trouwens krachtiger buiten het eurogebied dan erbinnen.Overeenkomstig het in de termijncontracten weerspiegelde verloop van de impliciete prijzen, zou de aardolieprijs matig dalen: de prijs van een vat Brent zou teruglopen tot gemiddeld $ 114,6 in 2012 en $ 107,9in 2013. De wisselkoers van de euro zou dan weer constant blijven op het gemiddelde niveau dat werdopgetekend tijdens de tien werkdagen vóór de afsluitingsdatum van de hypothesen, namelijk $ 1,30. Het peilvan de kortetermijnrente zou laag blijven, waarbij de driemaands Euribor gemiddeld 0,8 % zou belopen in2012 en 0,7 % in 2013. De rente op tienjaars obligaties van de Belgische staat zou in 2012 afnemen tot3,6 %, en zou in 2013 licht stijgen tot 3,9 %. Naast de rentevoorwaarden werd geen enkel additioneel effect van een kredietverkrapping in de projecties voor België opgenomen, wat de resultaten van de opeenvolgende enquêtes bij de kredietinstellingen weerspiegelde.
Met betrekking tot het begrotingskader dient te worden onderstreept dat alle maatregelen ter sanering vande begroting die de nieuwe Belgische federale regering sinds eind 2011 heeft goedgekeurd, in aanmerking werden genomen, wat niet mogelijk was bij de voorgaande projecties van december 2011. Die maatregelen kunnen de inkomens en de vraag op korte termijn weliswaar enigszins drukken, maar zullen samen met de aangevatte structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en de pensioenen op termijn een gunstig effect uitoefenen op de structurele positie van de Belgische economie. Tegelijk met de aankondiging ervan nam het rendementsverschil van de Belgische obligaties ten opzichte van de Duitse Bund sterk af. Dat verschil bleef beperkt sinds de recente opflakkering van de financiële spanningen, wat bevestigde dat de financiële markten een gunstiger beeld hadden van de Belgische economie.
De resultaten voor het eurogebied wijzen op een langzame verbetering van de economische situatie in de loop van 2012, die aan kracht zou winnen in 2013. Gelet op de noodzakelijke aanpassingen in tal van landenzou het herstel aanvankelijk steunen op de vraag van buiten het eurogebied, maar ook op Duitsland. Na een stijging met 1,5 % in 2011 zou de bbp-groei in het eurogebied tussen -0,5 en 0,3 % bedragen in 2012 en tussen 0 en 2 % in 2013. De inflatie, van haar kant, die 2,7 % bedroeg in 2011, zou tussen 2,3 en 2,5 % teruglopen in 2012 en tussen 1 en 2,2 % in 2013, met name onder invloed van de verwachte afname van de aardolieprijzen.
De resultaten voor België geven aan dat de groei, na 2 % te hebben bereikt in 2011, beperkt zou blijven tot 0,6 % in 2012 en vervolgens zou uitkomen op 1,4 % in 2013. De verwachte ontwikkelingen blijken dus iets gunstiger dan voor het eurogebied als geheel. Omdat er geen aanpassingen zijn die de binnenlandse vraag sterk beïnvloeden, geeft de bedrijvigheid in België, Duitsland op de voet volgend, nog steeds blijk van een zeker weerstandsvermogen, zoals ook het geval was tijdens de recessie van 2008-2009. Zo steeg het bbp,na gedurende twee kwartalen nagenoeg te zijn gestagneerd, in het eerste kwartaal van 2012 met 0,3 % bbp,tegen 0 % in het eurogebied. Dat resultaat moet de komende maanden echter nog worden bevestigd,aangezien irreguliere factoren het kwartaalverloop nog kunnen beïnvloeden en gelet op de nieuwe verzwakking van het eurogebied sinds maart.
De vertragingen van de bedrijvigheid in 2012 en het daaropvolgende matige herstel in 2013 zouden rechtstreeks tot uiting komen in het verloop van het arbeidsvolume, dat in 2012 nog maar met 0,1 % zou toenemen, alvorens met 0,8 % op te lopen in het volgende jaar. Die conjuncturele ontwikkelingen van de bedrijvigheid worden enigszins afgezwakt wat de in aantal personen uitgedrukte werkgelegenheid betreft, en dit via aanpassingen in de gemiddelde arbeidsduur per werknemer: het groeitempo van de werkgelegenheid zou in 2012 en 2013 nagenoeg stabiel blijven op respectievelijk 0,3 en 0,4 %. Uitgedrukt in aantal netto gecreëerde banen in de loop van het jaar, stemmen die percentages overeen met 3 300 extra banen in 2012 en iets meer dan 27 000 arbeidsplaatsen in 2013. De zwakke werkgelegenheidscreatie vloeit niet alleen voort uit een minder gunstige conjunctuur, maar ook uit de voor 2012 en 2013 goedgekeurde budgettaire besparingsmaatregelen bij de federale overheid en in de gezondheidszorg, waarvan de invloed wordt geraamd op een vermindering met zowat 13 000 arbeidsplaatsen tegen eind 2013. Door het gecombineerde effect van de vertraging in de nettowerkgelegenheidscreatie en de regelmatige stijging van het aantal intreders op de arbeidsmarkt, zou de in 2011 opgetekende stabilisering van de werkloosheidsgraad op ongeveer 7,2 % van de beroepsbevolking, tijdens de twee projectiejaren veranderen in een lichte stijging tot7,5 % in 2012 en 7,7 % in 2013.
Tot medio 2011 werd het bbp-verloop ondersteund door de verschillende bronnen van de binnen- en buitenlandse vraag alsook door de voorraadwijziging. Aan die trend kwam in de loop van het jaar een einde, aangezien alle componenten van de vraag geleidelijk aan een nulgroei benaderden, behalve de overheidsuitgaven. In 2012 zou de uitvoer van goederen en diensten naar volume stagneren, wegens de zwakke groei van de uitvoermarkten van België, maar ook door nieuwe verliezen aan marktaandeel. In 2013 zou de uitvoer van goederen en diensten weer aantrekken en met 4,5 % groeien, een groeitempo dat echter nog altijd lager is dan vóór de grote recessie. De lusteloosheid van de particuliere consumptie gedurende 2011 zou aanhouden in 2012. In plaats van evenwel te resulteren uit een stijging van de spaarquote, zoals vorig jaar, in het klimaat van grote onzekerheid, zou die futloosheid ditmaal het gevolg zijn van de verwachte daling van het beschikbaar inkomen met 0,4 % in reële termen. Behalve uit de nog steeds hoge inflatie vloeitde daling van de koopkracht voort uit, enerzijds, de gecombineerde effecten van de verslechterde economische situatie op de werkgelegenheid en, derhalve, op de looninkomens, de inkomens van de zelfstandigen en de inkomens uit vermogen, en, anderzijds, de in het kader van de begroting 2012 goedgekeurde maatregelen. In 2013 zou de groei van de consumptieve bestedingen beperkt blijven tot 0,7 %, doordat de stijging van het beschikbaar inkomen met 1,7 % in reële termen wordt gecompenseerd door de toename van de spaarquote tot 16,4 % van het beschikbaar inkomen. De bedrijfsinvesteringen zouden, na een stijging met 8,8 % in 2011, nog met slechts 1,3 % groeien in 2012 en vervolgens met 3,2 %in 2013. De vertraging van de vraagvooruitzichten, de geringe stijging van het bruto-exploitatieoverschot van de ondernemingen en de lage bezettingsgraad van het productievermogen in de industrie – die in april 2012 gedaald is tot 78,1 % – verklaren het futloze verloop van de investeringen gedurende de projectieperiode.Ten slotte zouden de overheidsconsumptie en -investeringen naar volume, in hun geheel beschouwd, in 2012 en 2013 met iets minder dan 1 % per jaar toenemen.
Vanaf de piek van 4 % in juli 2011 is de inflatie in België regelmatig gedaald tot 2,9 % in april 2012, de laatst beschikbare waarneming op het ogenblik dat de projecties werden afgesloten. De inflatie zou tijdens de projectieperiode afnemen tot 2,6 % in 2012 en 1,5 % in 2013, gemiddeld op jaarbasis, voornamelijk als gevolg van de verwachte daling van de noteringen voor aardolie. De onderliggende inflatie zou in 2012 daarentegen hoog blijven, met een gemiddelde van 1,9 % op jaarbasis, tegen 1,7 % in 2011, en zou nadien teruglopen tot 1,5 % in 2013. De in 2012 verwachte stijging stemt grosso modo overeen met het effect van de verzwaringen van de indirecte belastingen op de notariskosten en op de abonnementen voor digitale televisie, alsook van de accijnsverhogingen op tabak. Meer in het algemeen zal het verloop van de dienstenprijzen worden beïnvloed door dat van de loonkosten per eenheid product, dat zou versnellen tot 3,1 % in 2012, alvorens weer te vertragen tot 1,5 % in 2013. De gecumuleerde toename met meer dan 5 % voor de periode 2011-2012 overtreft ruimschoots de in de drie belangrijkste buurlanden van België (Duitsland, Frankrijk en Nederland) verwachte stijging, wat het concurrentievermogen van de Belgische producenten drukt. Afgezien van de indexering gaat de voor het verloop van de uurloonkosten in de private sector in 2012 gehanteerde hypothese uit van een maximale stijging met 0,3 % van de conventionele lonen, zoals vastgelegd in de bepalingen van het ontwerp van centraal akkoord dat de regering voor de periode2011-2012 heeft opgelegd, en van een negatieve ontwikkeling van de andere factoren van de loonvorming. Voor 2013 steunt de hypothese voornamelijk op het verwachte indexeringseffect, aangezien wordt verondersteld dat de reële loonsverhogingen beperkt zullen blijven.
Wat de overheidsfinanciën betreft, wijzen de projecties op een verbetering van het overheidstekort, dat van 3,7 % bbp in 2011 zou verminderen tot 2,8 % bbp in 2012. Het financieringssaldo zou in 2013 ietwat verslechteren en zou 3,1 % bereiken. De overheidsontvangsten zouden sterk toenemen, onder meer onder invloed van de nieuwe structurele fiscale en parafiscale maatregelen, alsook van tijdelijke factoren in 2012, terwijl de uitgaven matig zouden stijgen. De overheidsschuld zou in 2012 nog aanzienlijk toenemen, tot 98,9 % bbp, als gevolg van exogene factoren die verband houden met het reddingsplan voor Griekenland en de participatie in het Europees stabiliteitsmechanisme. In 2013 zou de schuld verder toenemen, zij het in beperkte mate, en uitkomen op 99,2 % bbp.