Algemene vereisten

Wettelijk en regelgevend kader:

  1. Bankwet: Art. 21, § 1, 1°, 31, 56, 168 en 333, § 1, 5°
  2. Relevante thematische NBB-circulaires:
  3. Internationale referentiedocumenten:

De instelling bezit een transparante beleidsstructuur die een doeltreffend en voorzichtig beleid garandeert in het licht van de aard, schaal en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan haar bedrijfsmodel en werkzaamheden.

Overeenkomstig artikel 21 van de bankwet geldt als basisregel dat er op het hoogste niveau een scheiding is tussen de functies die verantwoordelijk zijn voor de effectieve leiding en de functies die hierop toezicht houden. Het gaat hierbij om de volgende functies:

  • de beleidsfunctie, die verantwoordelijk is voor de bepaling van het algemeen beleid en de strategie;
  • de managementfunctie, die verantwoordelijk is voor de leiding van de bedrijfsactiviteit; en
  • de toezichtsfunctie, die verantwoordelijk is voor het toezicht op het management.

De bankwet voorziet in een governancemodel sui generis[1]. In kredietinstellingen wordt de beleidsfunctie toevertrouwd aan de uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders in het wettelijk bestuursorgaan, de managementfunctie aan de uitvoerende bestuurders, die zetelen in het directiecomité, en de toezichtsfunctie ten slotte aan de niet-uitvoerende bestuurders, in het bijzonder (maar niet exclusief) de leden van de gespecialiseerde comités van het wettelijk bestuursorgaan die zijn opgericht op basis van de bankwet (auditcomité, risicocomité, benoemingscomité en remuneratiecomité)[2].

De instelling beschikt over een duidelijke afbakening van de verantwoordelijkheden voor het bestuur en het toezicht op het bestuur. De managementfunctie legt de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle geledingen van de organisatie vast, preciseert de procedures en de rapporteringslijnen en ziet toe op hun toepassing.  De wisselwerking tussen de managementfunctie en de toezichtsfunctie is efficiënt en constructief.

 

[1] Zie het jaarverslag 2019 van de NBB, blz. 280 en 281. Niettegenstaande de bijzonderheden waarin de bankwet voorziet als gevolg van het hybride governancemodel sui generis, blijven de in het WVV opgenomen bepalingen van gemeen recht van toepassing.
[2] Zie de artikelen 27, 33 en 34 van de bankwet.